donderdag 30 juni 2011

23 juni 2011: Mont Ventoux

Een dramatische beklimming van de Alpe d’Huez motiveert niet om de Mont Ventoux te willen beklimmen. En als je dan de dag na die Alpe en voor die Mont rustig gaat uitrijden maar gelost wordt op vals plat omhoog met wind tegen, dan gaat er wat knagen. Laten we zeggen dat er dan zoiets als een Grizzly beer van twijfel zich tegoed doet aan een muisje zelfvertrouwen. Oneerlijke strijd.

In die gemoedstoestand reed ik na dat vals plat Barbieres binnen, op weg naar de camping. Dat betekent dan ook nog een paar kilometer met een procent of 4 klimmen. Alsof het nog niet genoeg was. Met een soort van krijg-toch-allemaal-de-kolere gevoel reed ik dan maar omhoog. Wat maakt het ook allemaal uit…

En op een of andere manier ging dat omhoog rijden opeens. Niet zeiken, maar duwen. En als je dan toch duwt, schakel dan ook nog even op, ga staan en dender de camping op. Een gekke gewaarwording die denk ik een beetje het zaadje was voor een zogeheten ‘mindshift’.

Gedurende de avond – met maar een paar wijntjes op – de toch weer korte nacht en een lange rit richting het zuiden ontstond er langzaamaan een aanvalsplan dat bovenop de angst gaat zitten.

De berg controleert mij niet. Ik controleer de berg.

Ik ga boven komen. Ik ga goed boven komen. Ik ga rust pakken voordat ik kapot ga. Zodat ik daarna heel blijf en door kan. Boven komen is het belangrijkst. Genieten nog belangrijker. Have fun.

Dat gevoel van ik kan/wil niet eten verdween. Dat stresserige suizen in het lijf voelde ik niet meer. En het zweet in de handen was er ook al niet. Nou ja, een klein beetje maar toen we op de snelweg die hele grote berg links van ons zagen opdoemen.

In Bedoin aangekomen – waar Aartsengel Aart (what’s in a name?) ons ging begeleiden – bleef de rust aanwezig. En na de start was het een kwestie van rustig pedaleren.

Het weer zat mee: bewolkt, niet te warm, een zuchtje wind. En dan de Aartsengel die al duimen opstekend ons coachte van bocht naar bult naar berg.

En net als in de klim naar Alpe d’Huez reed ik op kop. Niet omdat ik dat nou zo graag wilde, maar omdat ik de berg ging controleren en de berg niet mij. Dit was mijn tempo, dit voelde goed. Have fun. Overigens moet gezegd dat de eerste 6 kilometer zeer goed te doen zijn en de rest het rustig aan deed.

Maar toch, toen de Aartsengel zei ‘nu begint-ie’ lag ik een paar honderd meter voor op de rest en verdween ik in het bos. De top was niet langer zichtbaar. Het waren nu alleen meer slingerende wegen door een dennenbos. Stevig omhoog. Trappen dus.

En de rest komt nog niet, waar ik ze allang verwacht had. Maakt niet uit. Trappen. “Agressief” zei ik tegen mezelf. Meter voor meter. Bocht na bocht. Met dan weer die Aartsengel die aangaf waar de ideale lijn lag zodat even de spanning van de poten ging. Als het dan weer pittig werd, was het “Herstel”.

“Agressief”      

“Herstel”

De cadans was goed. Niet alleen in de benen, maar vooral ook in het hoofd. Ik kon zelfs lachen. En op een bepaald moment praatte ik met mijn moeder (die in de hemel zijt, en samen met St. Jean de koers volgde). “Ha Ma!” lachte ik. “Alles goed? Help me naar boven! Ik kom naar je toe!”

Ik weet, dat laatste zinnetje kun je op deze berg ook op z’n Tommy Simpsons interpreteren, maar dat was niet wat ik bedoelde. Ze was er gewoon bij en dat voelde goed. Ik had een extra reden om naar boven te rijden en te laten zien wat ik kon. Zoiets. Waar een mens z’n energie al niet vandaan haalt…

Ondertussen was het wel gewoon zwaar en rete-steil. Na zo’n 4 kilometer in het bos (dus 10 kilometer onderweg) kwamen Dick en Tjalling voorbij, zoals verwacht maar toch later dan verwacht. En de rest zag ik nog steeds niet. Zou ik na die eerdere ‘jour sans’ nu dan zomaar een ‘jour avec’ hebben? Goede benen?

“Agressief”      

“Herstel”

De Aartsengel: “De volgende 2 kilometer zijn zwaar, daarna wordt het beter”.

“Agressief”      

“Agressief”      

“Herstel”

En opeens was ik het bos uit. Geen bomen meer. Boven me zag ik de top met daarop het weerstation opeens zoveel dichterbij dan voor ik het bos in ging. Wat een meevaller! Ik rij nog steeds, heb geen behoefte aan stoppen. En de rest is er nog steeds niet.

Prompt gaat de zon schijnen en wordt het een stuk warmer. Maar dat wil ik niet! “Ma, help nog even” vroeg ik. De wolken schoven weer voor de zon…

Voor me zie ik Chalet Reynard opdoemen en achter me zie ik de andere drie naderen. Pas op kilometer 15 zie ik ze dus weer terug. Trappen.

“Agressief”      

De duimen van de Aarstengel gaan weer omhoog en ik er achteraan. Niet stoppen, doorrijden zonder rondjes over de parkeerplaats van het Chalet. De komende kilometers moeten goed te doen zijn en dat is ook zo. We rijden nu echt op de kale berg maar het gaat nog steeds veel beter dan ik ooit had verwacht.

Achter me zie ik de rest komen, maar ze zijn niet meer samen. Schijnbaar is het toch niet zo makkelijk. Trappen.

“Agressief”      

“Herstel”

“Ik kom eraan!”

Opeens is het nog maar drie kilometer. Al 18 gedaan. En ze zijn er nog niet. Het zal toch niet waar zijn dat ik ze voor blijf? Dat kan toch helemaal niet?

En dat is ook niet zo. Op kilometer 19 of zo hoor ik Paul “Allez, allez” roepen. Hij rijdt zo’n dertig meter achter me, net voor de bocht, pakt de ideale lijn, schakelt op, versnelt en schiet me voorbij tot zo’n 30 meter voor me, waar hij net na de bocht terug gaat op de koffiemolen. D’r op en d’r over heet dat.

Heel even overweeg ik aan te zetten om er bij te komen, maar dat lijkt me geen goed plan. Zo makkelijk is het niet wist ik net nog.

Trappen.

“A-g-r-…-e-…-s-…-s-…-i-…-e-…-f…”      

Achter me zie ik Moniek komen en John gaan. Die valt steeds verder weg. Op 800 meter (!) komt Moniek me voorbij. Rood aangelopen en half huilend roept ze “Dit kan toch helemaal niet!”. En ik roep “Maar we doen het wel!”. Een heftig momentje wat me even energie kost. Opeens gaat het helemaal niet meer en denk ik een milliseconde zelfs dat ik alsnog moet stoppen.

Maar dat gaan we niet doen natuurlijk.

“Herstel”

De Aartsengel roept dat het nog maar 700 meter is. En dan dat het nog maar 500 meter is. Die dan wel even de zwaarste van de hele berg zijn. Maar ik tel af. 450. 400. 350.

In mijn hoofd en benen zoek ik naar de laatste versnelling. Kan ik nog even opschakelen en op de pedalen naar de finish ‘stormen’? Op zich een leuke gedachte, maar het idee dat ik er bijna ben, zonder ook maar een moment te stoppen, grijpt me bij m’n strot. Dat gevoel ken ik van het finishen in marathons en dat is niet bevorderlijk voor je rijden. Dus ik focus. Trappen. Ik controleer de berg.

Dan de laatste bocht naar rechts. Ik zie de finish. Niet-te-geloven!

Met een soort van hijgend, huilend ademen rij ik over de finish waar ook Moniek net overheen is gekomen. De anderen halen me binnen en roepen en klappen. Grienend rij ik door naar een stenen muurtje waar ik van m’n fiets afstap.

Wat een onwaarschijnlijk en vooral onverwacht gevoel. Euforie. Janken.

Een paar minuten later komt John over de finish gekreund met de tranen over z’n wangen van de pijn in z’n rug. Maar dan zijn we er dus allemaal. En ook allemaal – inclusief ik – in een keer boven.

Ik begrijp er niks van. Ik begrijp er alles van.


Voor de statistiek: 2.07. Dick en Tjalling rijden zo’n 1.55. De rest komt binnen 6 minuten van elkaar binnen. Aartsengel Aart geeft z’n complimenten.

1 opmerking:

  1. Mooi verslag Bas, enne.....heel herkenbaar ;)
    Bij mijn allereerste aankomst op de top kon ik het nog net drooghouden, maar fietste wel met een enorme brok in mijn keel rond.
    Jullie hebben allemaal een topprestatie geleverd en zie jullie nog wel een keertje terugkomen in 2012 of zo :p
    Veel succes met jullie verdere tochten !!

    Grt, jullie chauffeur

    PS Zodra ik meer tijd vrij kan maken (zal hoogstwaarschijnlijk volgende week zijn) zet ik ook een verslag van jullie beklimming op mijn blog, want ik vond het heel erg leuk om te doen !

    BeantwoordenVerwijderen